Alleen voor docenten

Taalprof Klas is een apart onderdeel van het Taalprof blog, naast het al bestaande Taalprof Plein. Het verschil is dat de berichten in Taalprof Klas alleen maar over grammatica in de klas gaan, en dat ook de discussie daartoe beperkt dient te blijven.

Taalprof Klas zal daartoe strenger worden gemodereerd. Reacties die niet over de klassenpraktijk gaan, zullen zonder verdere opgaaf van redenen worden verwijderd.

maandag 25 mei 2015

Wat moet je weten van de persoonsvorm?

De persoonsvorm is vaak de eerste grammaticale term die je leert. Daarbij leer je vooral hoe je de persoonsvorm moet aanwijzen in een zin (zin vragend maken bijvoorbeeld). Maar al die aanwijstrucjes vertonen gebreken. Als je niet weet wat een persoonsvorm eigenlijk is, dan raak je altijd wel ergens in de problemen (bijvoorbeeld bij een gebiedende wijs of een bijzin die je niet vragend kunt maken).

Om dit allemaal goed te begrijpen zou je hoofd- en bijzaken van elkaar moeten onderscheiden: eerst snappen wat de hoofdzaak is (en daarmee oefenen), en dan pas allerlei bijzaken. En misschien zou je de bijzaken voor de latere schoolklassen of de hogere schooltypen moeten bewaren. Je moet niet alles ineens willen weten.

In bijgaand document staan de hoofd- en bijzaken van de persoonsvorm in aparte tekstjes overzichtelijk bij elkaar. Je kunt elk onderwerpje ook in een aparte werkvorm oefenen, of je kunt een filmpje maken over dat stukje inhoud, maar je kunt ook het tekstje zelf lezen of in de klas bespreken. Ik zou beginnen met de kerntekst, en eventueel de speciale gevallen weglaten.

De tekstjes kun je bijvoorbeeld gebruiken als aanvulling op een bestaande methode, of als voorbereidend tekstje bij een redeneer-ster-werkvorm over de persoonsvorm.
Als het downloaden van het document niet lukt, staat hier beneden de hele tekst:

 

Wat moet je weten van de persoonsvorm?

De persoonsvorm is vaak de eerste grammaticale term die je leert. Daarbij leer je vooral hoe je de persoonsvorm moet aanwijzen in een zin (zin vragend maken bijvoorbeeld). Maar al die aanwijstrucjes vertonen gebreken. Als je niet weet wat een persoonsvorm eigenlijk is, dan raak je altijd wel ergens in de problemen (bijvoorbeeld bij een gebiedende wijs of een bijzin die je niet vragend kunt maken).

Om dit allemaal goed te begrijpen zou je hoofd- en bijzaken van elkaar moeten onderscheiden: eerst snappen wat de hoofdzaak is (en daarmee oefenen), en dan pas allerlei bijzaken. En misschien zou je de bijzaken voor de latere schoolklassen of de hogere schooltypen moeten bewaren. Je moet niet alles ineens willen weten.

In deze tekstjes staan de hoofd- en bijzaken van de persoonsvorm overzichtelijk bij elkaar. Je kunt elk onderwerpje ook in een aparte werkvorm oefenen, of je kunt een filmpje maken over dat stukje inhoud, maar je kunt ook het tekstje zelf lezen.

 

De persoonsvorm: wat je echt moet weten

Werkwoorden zijn handige woorden in de taal: ze kunnen niet alleen een actie uitdrukken (dansen, zingen), maar ook een gebeurtenis (regenen, lukken). En daar begint het pas. Want met een werkwoord kun je ook iets uitdrukken over de tijd van zo'n actie of gebeurtenis. Zeg je Het regende of Ik zong, dan is meteen duidelijk dat die gebeurtenis of actie in het verleden plaatsvindt. Daar heb je eigenlijk geen andere woorden voor nodig (zoals gisteren of ooit).

Werkwoorden hebben dus een belangrijke eigenschap, die andere woorden niet hebben:

1. Je kunt werkwoorden in de verleden tijd zetten

In het Nederlands kan dat op twee manieren: door er een uitgang aan toe te voegen regen+de of luk+te) of door de (klank)vorm te veranderen (zing -> zong, of kopen -> kocht). Welk van de twee je moet gebruiken, moet je helaas per werkwoord van buiten leren.

Maar dat is nog niet alles: in een werkwoord kun je ook al aangeven wie of wat de actie uitvoert of wie of wat de gebeurtenis overkomt. In sommige talen kan dat heel precies (in het Latijn kun je met een uitgang al aangeven of ik, jij, of wij iets doet). In het Nederlands is dat beperkt tot enkelvoud en meervoud, en in het enkelvoud kun je aangeven of je het zelf doet of iemand anders. Je gebruikt leven bij wij (wij leven), leef bij ik en leeft bij iemand anders (jij, hij, zij, het). Het verschil tussen jij en hij/zij/het is dan nog dat je in de omgekeerde volgorde bij jij dan weer leef gebruikt (leef jij) en bij hij/zij/het nog steeds leeft (leeft hij of zij of het). Een tweede belangrijke eigenschap van een werkwoord is dus:

2. Je kunt in een werkwoord een persoon en een getal aangeven.

Maar nou komt het: vaak hoeft het niet. Als er meer werkwoorden in een groepje bij elkaar horen, dan hoef je maar bij één werkwoord persoon en getal aan te geven. Bijvoorbeeld in Ik zou hebben willen kunnen dansen staan maar liefst vijf werkwoorden, maar alleen in zou is de verleden tijd aangegeven, en het staat in het enkelvoud. Dat werkwoord noem je de persoonsvorm. 
 
Als werkwoorden in een groepje bij elkaar horen, dan hoeft er dus maar eentje de persoonsvorm te zijn. Sterker nog, dan kan er maar eentje de persoonsvorm zijn. In een zinnetje als Ik zou willen dansen is alleen zou de persoonsvorm, en de andere werkwoorden kun je niet eens in een verleden tijd of in een ander getal zetten. Je kunt er niet zoiets van maken als Ik zou wilde danste of zo.
De persoonsvorm is dus dat werkwoord, waarin persoon en getal, en eventueel verleden tijd inderdaad zijn aangegeven.

 

Waarom is dat belangrijk om te weten?

Het is belangrijk om te weten welke woorden persoonsvorm zijn, omdat op de persoonsvorm speciale spellingregels van toepassing zijn. Er zijn twee spellingregels van belang: de eerste heeft te maken met de uitgang van het werkwoord in het enkelvoud. Boven zagen we al dat je in het enkelvoud bij ikde persoonvorm leef gebruikt, en bij iemand anders (jij, hij, zij, het) leeft, dus leef met een uitgang –t. Bij jij verdwijnt die uitgang weer als je de volgorde verandert (leef jij). Die uitgang levert spellingproblemen op als het werkwoord al een –t heeft. Bijvoorbeeld bij sporten, dan is het ik sport, en dan zou het eigenlijk jij, hij, zij, het sportt moeten zijn, met een extra –t. De afspraak in onze spelling is om die extra –t dan niet te schrijven. Je spelt dus gewoon jij sport. Maar wat als het woord geen –t maar een –d heeft? Dan krijg je bijvoorbeeld ik word en jij, hij, zij, het wordt, en die –t (ook al hoor je hem niet apart), die spel je wel. En dan natuurlijk word jij, omdat de –t bij jij in de omgekeerde volgorde wegvalt.

Een tweede spellingregel die alleen bij persoonsvormen optreedt (kijk, optreed+t!), gaat over de spelling van de regelmatige verleden tijd. Sommige werkwoorden, zoals zoeken, slapen, hebben een verleden tijd met allerlei klankveranderingen (zochten, sliepen), maar de meeste werkwoorden (werken, rennen) hebben een zogeheten regelmatige verleden tijd, waarbij gewoon de uitgang –te of ­–de achter het werkwoord geplakt wordt: werk+te en ren+de. Welke van de twee je kiest is afhankelijk van de klank vlak vóór ­–te of –de: als dat een klank is waarbij je stembanden trillen dan wordt het –de, en anders –te. Die uitgang blijft gehandhaafd, ook als het werkwoord al op een –t of –d eindigt. Bij sporten is de verleden tijd sportte, en bij branden is het brandden. Dit ziet er gek uit, want bij gewone woorden krijg je dat nooit. De verlengde vorm van het bijvoeglijk naamwoord kort is gewoon korte (maar bij het werkwoord inkorten zeg je wel ik kortte die tekst in). 

 

De persoonsvorm, speciale kennis: meerdere persoonsvormen

Er kunnen best meerdere persoonsvormen in één zin staan. Bijvoorbeeld:
  • Ik heb gezegd dat wij zouden komen
Heb, gezegd, zouden en komen zijn allemaal werkwoorden, maar heb gezegd hoort bij elkaar en zouden komen ook. Bij het groepje heb gezegd is heb de persoonsvorm (want die staat in het enkelvoud, en je kunt hem ook in de verleden tijd zetten: had gezegd), en in het groepje zouden komen is zouden de persoonsvorm (want die staat in de verleden tijd van zullen, en het had ook enkelvoud kunnen zijn: ik zou komen).

 

De persoonsvorm, speciale kennis: nul persoonsvormen

De meeste zinnen bevatten wel een persoonsvorm, maar in sommige zinnen, vooral in spreektaal, ontbreekt hij. Dat is natuurlijk het geval als er helemaal geen werkwoord in de zin staat, zoals bij uitroepen:
  • Leuk
  • Sukkel!
  • O wat een lekker weer!
Maar ook in sommige zinnen met een werkwoord staat geen persoonsvorm:
  • Goed zoeken!
  • Om je rot te lachen dat filmpje!
In deze zinnen staat wel een werkwoord (zoeken en lachen), maar toch is het geen persoonsvorm. Je kunt het niet in een verleden tijd zetten (Goed zochten! of Om je rot te lachten dat filmpje!), en er is ook al geen ander getal mogelijk (Goed zoekt! of Om je rot te lacht dat filmpje!).

 

De persoonsvorm, speciale kennis: de spelling van verleden en voltooide tijd

De spelling van de verleden tijd was al een beetje verwarrend. Vormen als sportte en brandde vind je niet bij andere woorden, alleen bij de persoonsvorm. Bij gewone woorden als kort is de uitgang gewoon korte en bij het woord rand is het meervoud gewoon randen. 
 
Nog verwarrender wordt het bij werkvoorden die al met ver-, be- of ­ge- beginnen. Zoals verbranden, berusten, afgelasten. De verleden tijd is dan verbrandde (werkwoord verbrand met –de erachter), berustte en afgelastte, maar als je bijvoorbeeld het voltooid deelwoord verbrand (ik heb iets verbrand), bijvoeglijk gebruikt, dan krijg je ook gewoon de uitgang –e erachter: het verbrande vlees. Het is dus Ik verbrandde het vlees, maar Het verbrande vlees was niet lekker. Zo ook met De scheidsrechter die de wedstrijd afgelastte, maar de afgelaste wedstrijd. Dat ziet er gek uit, en je moet dus goed kijken of het een persoonsvorm in de verleden tijd is, of een bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord.  

 

De persoonsvorm, speciale kennis: de gebiedende wijs

Heel soms kun je ook discussie hebben over wat de persoonsvorm is. Of liever: of iets wel een persoonsvorm is. Bijvoorbeeld in de zogeheten gebiedende wijs. Bijvoorbeeld:
  • Zing!
  • Kom eens bij mij logeren!

In beide gevallen kun je het werkwoord niet in een verleden tijd zetten (Zong! Kwam eens bij mij logeren!), dus je zou zeggen: geen persoonsvorm. Er is ook geen duidelijk geval van enkelvoud. Misschien zou je in plaats van Zing! nog wel kunnen zeggen Zingen! maar  in plaats van Kom eens bij mij logeren! kun je in ieder geval niet zeggen Komen eens bij mij logeren! Er lijkt dus eigenlijk geen goede reden om hier van een persoonsvorm te spreken.

Toch zijn er drie argumenten om dat wel te doen: het eerste is dat de gebiedende wijs vroeger wel een meervoud had:
  • Zingt
  • Komt eens bij mij logeren!
Die zinnen klinken nu heel ouderwets, maar er moet een tijd geweest zijn dat ze heel normaal klonken. Toen was de gebiedende wijs in ieder geval wel een persoonsvorm.
Het tweede argument is dat je één bepaalde soort gebiedende wijs hebt die wel in de verleden tijd kan:
  • Had maar gezongen!
  • Was maar bij mij komen logeren!
Hier is duidelijk sprake van een verleden tijd (haden was), maar toch is het een gebiedende wijs (er staat bijvoorbeeld ook geen onderwerp bij)
Je kunt dus van een gebiedende wijs wel een voltooide tijd maken (met persoonsvorm hebben), en dan het hulpwerkwoord in de verleden tijd zetten. Dus eigenlijk kun je Zingt! wel in een andere tijd zetten. Dan zou het dus toch een persoonsvorm moeten zijn.
Daar komt nog eens het derde argument bij dat je in een gebiedende wijs ook een onderwerp kunt toevoegen, als je er woordjes als maar of eens bij zet:
  • Zing jij maar eens!
  • Kom jij maar eens bij mij logeren!

Deze zinnen hebben nog steeds de betekenis van een gebiedende wijs (het zijn bevelen of aansporingen), maar er staat nu wel het onderwerp jij bij. En dat kun je weer in het meervoud zetten:
  • Zingen jullie maar eens!
  • Komen jullie maar eens bij mij logeren!
Je kunt erover discussiëren of hier nog wel sprake is van een gebiedende wijs, of dat het een gewone persoonsvorm is, maar er is één aanwijzing dat het wel degelijk een gebiedende wijs betreft: bij het werkwoord zijn heb je de speciale vorm Wees! die alleen maar in de gebiedende wijs voorkomt. Je zegt niet Ik wees boos, maar wel Wees niet boos! Welnu, als je het onderwerp jij toevoegt, heb je wel nog steeds wees:
  • Wees jij maar niet boos!
Dat betekent dat we hier waarschijnlijk toch wel met een gebiedende wijs te doen hebben.
Om deze redenen gaan echte taalkundigen ervan uit dat de gebiedende wijs ook een persoonsvorm is.

2 opmerkingen:

  1. Taalprof, ik dank je heel hartelijk voor deze bijdrage. Als docent ben ik er erg mee geholpen. Hier vind ik vrijwel alles bij elkaar wat ik nodig heb om een goede les te maken over werkwoordspelling.

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Dank! Ik weet niet of je het al geraadpleegd hebt, maar in deze link staat alles netjes bij elkaar.

    BeantwoordenVerwijderen