Alleen voor docenten

Taalprof Klas is een apart onderdeel van het Taalprof blog, naast het al bestaande Taalprof Plein. Het verschil is dat de berichten in Taalprof Klas alleen maar over grammatica in de klas gaan, en dat ook de discussie daartoe beperkt dient te blijven.

Taalprof Klas zal daartoe strenger worden gemodereerd. Reacties die niet over de klassenpraktijk gaan, zullen zonder verdere opgaaf van redenen worden verwijderd.

zaterdag 27 mei 2017

Het afvoerputje van de ontleding

Afgelopen week was ik met een aantal docenten* in gesprek over onze in snel tempo aan populariteit winnende activerende grammaticadidactiek, en we hadden het over onderwerpen die we nog niet afgedekt hadden. Een van die onderwerpen was: de bijwoordelijke bepaling.

"De bijwoordelijke bepaling is het afvoerputje van de ontleding," merkte een van ons op. "Leerlingen benoemen een zinsdeel als bijwoordelijke bepaling als het niks anders kan zijn." Ja dat klopt wel. Maar dat zou je in een didactiek toch graag anders zien. Want wat is eigenlijk een bijwoordelijke bepaling?

Er zijn wel een aantal aanzetten tot didactisering van de bijwoordelijke bepaling. Een daarvan is dat de bijwoordelijke bepaling het antwoord is op vragen als Waar? Wanneer? Hoe? Waardoor? Waarom? enzovoorts. Maar dat lijkt toch allemaal wat willekeurig. Moet je die vragen dan allemaal van buiten leren, en wat weet je dan van de bijwoordelijke bepaling?

Een andere aanzet is de beschrijving vanuit de methode van de semantische rollen. Die methode gaat ervan uit dat de zin (met name de zin met werkwoordelijk gezegde) een klein toneelstukje verbeeldt, waarin een werkwoord de centrale handeling uitdrukt, en het onderwerp en de voorwerpen de acteurs bij die handeling zijn: de een doet iets, de ander ondergaat iets, weer een ander profiteert ervan. Aansluitend daarbij kun je enkele bijwoordelijke bepalingen karakteriseren als 'decorelementen:' de plaats, de tijd, de instrumenten. Goede insteek, maar daarmee vang je lang niet alle bijwoordelijke bepalingen. Wat doe je dan met een bijwoordelijke bepaling als telkens of heel hard?

De Algemene Nederlandse Spraakkunst (die zich helaas nog nauwelijks bekreunt om didactisering) onderscheidt eenvoudigweg 20 (twintig!) verschillende soorten bijwoordelijke bepaling, zonder enige categorisering of beredeneerde volgorde uitgeserveerd: de bepaling van plaats, van tijd, van frequentie, van graad, de kwantificerende bepaling, de bepaling van maat, van causaliteit, van gevolg, van middel, van doel, van voorwaarde, van toegeving, van hoedanigheid, van omstandigheid, van beperking, van verhouding, van vergelijking, van modaliteit, van ontkenning en van bevestiging ('affirmatie,' zegt de ANS er dan voor de volledigheid bij).

Tja, wat moet je daarmee? Van buiten leren? Geen van ons kon ze zo opdreunen, terwijl wij toch allemaal redelijk gevorderde ontleders waren. Tot overmaat van ramp geven andere methoden weer andere indelingen. Waar is bijvoorbeeld de bepaling van richting? O, die staat bij de ANS onder de bepaling van plaats. En waar is de bijwoordelijke bepaling van wijze? Die valt bij de ANS onder de bepaling van hoedanigheid. En de door-bepaling bij de lijdende vorm? Die wordt in de ANS bij de bespreking van de lijdende vorm gewoon door-bepaling genoemd.  Didactiseren ho maar.

Als je dit ooit aan iemand wil kunnen uitleggen, dan moet je het vereenvoudigen. Dan moet je een aantal van die etherische onderscheidingen (hoedanigheid en omstandigheid) onder een, of een beperkt aantal noemers kunnen vangen. Dus dat zijn we gaan proberen.

De didactische aanzet om uit te gaan van een methode die de handeling (of gebeurtenis) met zijn semantische rollen centraal stelt leek ons de beste manier. Dan kun je inderdaad een aantal bijwoordelijke bepalingen karakteriseren als een soort bijkomende semantische rollen. 'Decorelementen' is dan een prima didactisch concept. Daarmee vang je tijd, plaats (waaronder richting, of desnoods doel en bron), instrument of middel zonder problemen, en ook de door-bepaling bij de lijdende vorm is natuurlijk gewoon de doener die verpakt zit in een bijwoordelijke vorm. Bij nader inzien kun je ook meer abstracte bepalingen als oorzaak, reden, doel, en gevolg zien als semantische rollen die in het verlengde liggen van de andere: een oorzaak sluit aan op de doener, terwijl doel en gevolg dicht bij de ondergaander liggen. En zelfs voorwaarde kun je als een semantische rol zien, die aansluit bij de betekenisrol van het meewerkend voorwerp.

Daarmee kun je een behoorlijk deel van de bijwoordelijke bepalingen didactiseren. Maar er zijn er meer. Een tweede grotere groep wordt gevormd door de bijwoordelijke bepalingen die iets zeggen van de handeling of gebeurtenis zelf. Dat zijn de bepalingen die een kwaliteit of kwantiteit van de handeling uitdrukken. De eerste zijn meestal predicatief: bij mooi zingen is de betekenis dat het zingen mooi is. Dat betreft dus in elk geval de bepaling van hoedanigheid (of wijze). De bepalingen die een kwantiteit uitdrukken gaan over de intensiteit van de handeling (hard zingen), de graad (erg storen), of de frequentie (driemaal kraaien).  Daarmee vang je de kwantificerende bepaling, maar ook de bepaling van graad, frequentie, maat, hoeveelheid (of hoe ze ook mogen heten).

Dan heb je nog een groep bijwoordelijke bepalingen die de context van de handeling of gebeurtenis ten opzichte van andere contexten bepaalt. Die gaan niet zozeer over de kwaliteit of kwantiteit van de handeling of gebeurtenis zelf, ze vormen een nadere inkadering daarvan. Ze beperken de uitspraak tot een specifieker domein. Bijvoorbeeld, in Kim danst mooi is mooi een gewone predicatieve bepaling die de kwaliteit van het dansen aangeeft (het dansen is mooi), maar in Kim danst het mooiste van alle deelnemers wordt de uitspraak Kim danst het mooiste beperkt tot een specifieke context. De uitspraak geldt voor deze context wel, en voor andere (bredere) contexten misschien niet. Deze categorie omvat de bijwoordelijke bepaling van hoedanigheid, omstandigheid, beperking, verhouding en vergelijking. Ook vergelijkende bepalingen relateren een uitspraak namelijk aan andere contexten. Als je zegt Maria zingt harder dan Renate, dan zeg je dat het zingen van Maria een bepaalde luidheid heeft (kwantificerende bijwoordelijke bepaling), en je vergelijkt die met de luidheid die het zingen van Renate (in een andere context) heeft.

De laatste categorie omvat de bijwoordelijke bepalingen waarmee je een commentaar op de uitspraak geeft: je zegt iets over de waarheid (ontkenning, bevestiging), over je inschatting daarvan (onzekerheidsmodaliteit), of over de wenselijkheid (wenselijkheidsmodaliteit). Ook de toegeving zou je als modaal kunnen zien, omdat de toegeving altijd met je inschatting of wenselijkheidsuitspraak verbonden is. In de formele semantiek zijn dit bepalingen die de uitspraak niet zozeer ten opzichte van werkelijke contexten, maar ten opzichte van verzonnen contexten (mogelijke werelden) bepalen.

Met deze vierdeling hebben we een overzichtelijke classificatie, die de basis kan vormen voor een gedifferentieerde didactisering. Je hebt semantische rollen die bijwoordelijk zijn, je hebt kwalitatieve of kwantitatieve bepalingen van de actie of gebeurtenis, je hebt bepalingen van context en modale bepalingen.

Deze bepalingen zou je in oplopende moeilijkheidsgraad (tot de gewenste mate van detaillering) kunnen behandelen, als je maar de basis van de vier soorten (of vijf, afhankelijk van de vraag of je kwalitatief en kwantitatief apart wilt nemen) afdekt. Zo zou je bij de semantische rollen in eerste instantie kunnen volstaan met plaats (richting), tijd en middel, bij de kwalitatieve bepalingen de bepaling van wijze, bij de kwantitatieve de bepalingen van graad en frequentie, bij de contextbepalingen de beperking en vergelijking, en bij de modale bepalingen begin je natuurlijk met ontkenning. Zodra je echter die vier (of vijf) soorten gedidactiseerd hebt, heb je conceptuele kapstokken waaraan je de abstractere gevallen kunt ophangen. Daar kun je dan vervolgens discussie over krijgen, maar die discussie gaat dan tenminste ergens over. Dat is beter dan de strategie: 'Het kan niks anders zijn, dan is het maar een bijwoordelijke bepaling.' Beter een kapstok dan een afvoerputje.

*Die docenten waren: Barbara Snel, Maarten Timmermans en Nienke Wassenberg.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten